Onzichtbare plantenwereld: DNA-onderzoek naar pollen en zaden
Zonder dat we het vaak beseffen zijn planten in hun kleinste vorm overal aanwezig. Dit kan gaan van vergaan bladmateriaal en kleine zaden tot microscopisch klein stuifmeel dat vaak quasi onzichtbaar aanwezig is in de omgeving. Hoewel minuscuul, bevatten deze kleine plantendelen een enorme schat aan informatie. Plantentuin Meise engageert zich samen met KU Leuven in het kader van het Europese project MetaPlantCode met steun van het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (FWO) om in vijf maatschappelijk-relevante studies de diversiteit in pollen- en zadenmengsels in kaart te brengen:
De hooikoortspuzzel: wanneer bloeit welke grassoort tijdens het graspollenseizoen?
Bijna 1 op 5 Belgen heeft last van een graspollenallergie. Die steekt vooral op tussen mei tot september, tijdens het graspollenseizoen dat bestaat uit een opeenvolging van de bloei van veel verschillende grassoorten. Het graspollenseizoen wordt reeds vele jaren opgevolgd door Sciensano met behulp van microscopische technieken, maar die technieken kunnen geen nauwkeurig onderscheid maken tussen de pollen van verschillende grassoorten. In deze nieuwe studie gaan we in samenwerking met Sciensano na hoe het DNA van pollen uit de lucht meer inzicht kan geven over de bloeiperiode van specifieke grassoorten tijdens het graspollenseizoen. Deze inzichten kunnen bijdragen aan een gerichtere aanpak van hooikoortssymptomen.
Bestrijding van de eikenprocessierups: welke planten trekken natuurlijke bestrijders aan?
De brandharen van eikenprocessierupsen kunnen voor veel huidirritatie zorgen bij mens en dier, waardoor de rupsen niet graag worden gezien in tuinen en parken. De rupsen kunnen op een natuurlijke manier worden bestreden door parasitaire sluipvliegen. Volwassen sluipvliegen voeden zich met nectar van bloemen uit de omgeving, maar het is nog onvoldoende bekend welke bloemen daarbij hun voorkeur wegdragen. In deze gezamenlijke studie met het instituut voor natuur- en bosonderzoek (INBO) bestuderen we het DNA van het stuifmeel aanwezig op het lichaam van volwassen sluipvliegen om hun bloemvoorkeur te achterhalen. Met die informatie kunnen parkbeheerders proberen sluipvliegen op een natuurlijke manier aan te trekken.
Identificatie van zaden voor natuurherstel: welke zaden van waardevolle soorten bevinden zich reeds op plekken voor natuurrestoratie?
In het kader van het EXPBIO project werkt Plantentuin Meise mee aan het herstel van natuurlijke graslanden. Met behulp van kiemingsexperimenten wordt nagegaan welke zaden van plantensoorten reeds worden aangetroffen in de percelen waar herstel van graslanden wordt beoogd. Om de informatie uit kiemingsexperimenten te ondersteunen, wordt het DNA uit zadenmengsels van dezelfde percelen uitgelezen en de diversiteit in plantensoorten bestudeerd. Die kennis kan worden gebruikt om dergelijke experimenten in de toekomst sneller uit te voeren.
Een blik terug in de tijd: hoe zag de flora van Vlaanderen er duizenden jaren geleden uit?
Doorheen de laatste duizenden jaren varieerde de plantendiversiteit in Vlaanderen naargelang het heersende klimaat. Inzichten in die variatie zijn voornamelijk bekomen met behulp van microscopische analyses in sedimentkernen. In deze samenwerking met het archeobotanie labo van de UGent willen we DNA halen uit restanten van pollen en macroresten in sedimentkernen om de identiteit van deze plantenresten nauwkeuriger te bepalen. Dergelijke inzichten dragen bij aan een bredere kennis over de evolutie van plantendiversiteit in Vlaanderen.
Hoe stabiel is de pollensamenstelling van bodems doorheen het jaar? Een methodologische studie.
Plantensoorten bloeien elk op hun eigen moment doorheen het jaar, zodat de samenstelling van het stuifmeel in de bovenste bodemlagen waarschijnlijk ook mee varieert. Deze vijfde studie heeft als doel om na te gaan hoe de pollensamenstelling van bodemstalen varieert tijdens het jaar om het effect van het moment van staalname op het resultaat beter te begrijpen. Deze studie wordt gelijktijdig uitgevoerd in verschillende Europese landen om dit effect over een grotere geografische verspreiding te bestuderen.